Water & Stedenbouw
Workshop Hoe dansen de dijken?
Naar een biografie van de Houtribdijk
Onder leiding van Frits Palmboom
12 december 2014
In de tweede workshop van het onderzoeksproject Water & Stedenbouw bestudeerde stedebouwkundige Frits Palmboom (hoogleraar Urbanism, Technische Universiteit Delft) en studenten stedenbouw van de TU Delft het ontwerpproces dat vooraf ging aan de totstandkoming van de Houtribdijk. Het onderzoek richtte zich vooral op het archief van Cornelis van Eesteren dat zich in Het Nieuwe Instituut bevindt. Van Eesteren was zo'n veertig jaar adviseur van de IJsselmeerpolders, en had daarmee een diepgaande invloed op de loop van de dijk. Zijn ontwerptekeningen lenen zich goed voor een zoektocht naar de historische relatie tussen de (civiel)technische waterbouw en de landschappelijke stedenbouw; het centrale thema in het project Water & Stedenbouw.
In het kader van deze workshop werden in november en december 2014 vier bijeenkomsten georganiseerd. Allereerst gaf Zef Hemel (planoloog en bijzonder hoogleraar hoogstedelijke vraagstukken, Universiteit van Amsterdam) een lezing, waarna een gesprek volgde met Henk van der Molen (civiel ingenieur) en Jan Wouter Bruggenkamp (landschapsarchitect), oud-werknemers van resp. de Dienst Zuiderzeewerken (ZZW) en de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP). Voorts brachten de studenten een bezoek aan de Houtribdijk en aan het archief Nieuw Land in Lelystad. In de studiezaal van Het Nieuwe Instituut werd vervolgens onderzoek gedaan naar de ontwerptekeningen. Tenslotte presenteerden Frits Palmboom en Paul Broekhuisen (onderzoeker, TU Delft) de resultaten van het onderzoek tijdens een slotbijeenkomst.
Het ontwerpproces<p>Bij de bestudering van de ontwerpgeschiedenis is het volgens Palmboom essentieel om niet te blijven steken in de ideeëngeschiedenis. Door de ontwerptekeningen te analyseren en de verschillende varianten die vooraf gingen aan het definitieve ontwerp te bekijken, kan worden doorgedrongen in het ontwerpproces. Waarom werd de dijk zo ontworpen en hoe kan de identiteit van het uiteindelijke ontwerp worden gedefinieerd? Welke kennis is er door ontwerpend onderzoek opgebouwd en welke kennis heeft vanuit andere vakgebieden het ontwerp beïnvloed? En op welke wijze speelden de fysieke condities van de plek een rol?</p>Video fragment interview Frits Palmboom
Deltaparadox<p>De analyse van de Houtribdijk sluit naadloos aan op het onderzoeksprogramma van de door Frits Palmboom bekleedde Van Eesterenleerstoel. Palmboom introduceerde de term Deltaparadox, waarmee hij wijst op de tegenstrijdige aanpak van het Nederlandse Deltalandschap. In het vloeiende deltalandschap zijn ter bescherming van het land decennialang ingenieurskunstwerken zoals dijken en nieuwe kustlijnen aangelegd. Daarmee zijn echter de bijzondere kwaliteiten van het dynamische, getijdenlandschap aangetast. In de jaren zeventig en tachtig werd de strenge opsplitsing van het landschap in compartimenten al bekritiseerd, tijdens de maatschappelijke discussies over de Markerwaard en de Oosterscheldekering. Nu de dijken aan vernieuwing toe zijn wordt vanuit de Van Eesterenleerstoel onderzocht op welke manier meer recht kan worden gedaan aan het vloeiende karakter van het waterlandschap van de delta. Net als in het project Water & Stedenbouw staat de verhouding tussen techniek en landschappelijke dynamiek hierbij centraal. Hoe kunnen (water)bouwtechniek en de verdediging van het land verenigd worden met de natuurlijke condities en kwaliteiten van het deltalandschap, zodat een duurzame balans ontstaat?</p>Dijken met een boog<p>Zef Hemel promoveerde op een onderzoek naar de betrokkenheid van Cornelis van Eesteren bij het ontstaan van de IJsselmeerpolders. In zijn lezing beschrijft hij hoe Van Eesteren op uiterst behoedzame wijze, tijdens vele vergaderingen en als adviseur bij Natuurmonumenten, wist door te dringen tot het waterbouwtechnische bolwerk van de Dienst Zuiderzeewerken. Deze rijksdienst was sinds 1919 verantwoordelijk voor de waterstaattechnische aspecten van de inpoldering van de Zuiderzee, terwijl de Directie Wieringermeer de landbouwbelangen behartigde. Beide diensten zagen bij de inrichting van de polders aanvankelijk geen wezenlijke rol weggelegd voor stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten.<br />Van Eesteren streed voor de aanleg van een polderlandschap met ruimte voor zowel landbouwgronden, als natuur en recreatie. Hij pleitte voor het behoud van de inham bij Hoorn, de Hoornse Hop, en ontwierp een reeks randmeren tussen het oude land en de nieuwe polders. Het toekomstige Lelystad zou, net als Helsinki, aan een royale baai komen te liggen. Meest opvallend was dat Van Eesteren bogen en krommingen aanbracht in de kaarsrecht geprojecteerde dijken. De nieuwe kustlijnen kwamen zo in een subtiele verhouding te staan tot de grillige loop van het oude land. Het stelsel van randmeren kreeg de vorm van een guirlande. Of, zoals Zef Hemel het omschrijft, ‘Van Eesteren bracht de dijken aan het dansen’.</p>Video fragment Zef Hemel
Hoe dansen de dijken?
Aan de hand van de Houtribdijk onderzocht Frits Palmboom met de studenten hoe de vormentaal van de dijken veranderde en hoe de dijken uiteindelijk gingen dansen. Wie danst met wie en valt er een bepaalde stijl te onderscheiden? Is er een taal van de dijken? De functionele dijken, ware staaltjes van pure ingenieurskunst, werden gedurende ongeveer honderd jaar plangeschiedenis steeds gedifferentieerder. Van Eesteren betrok het natuurgebied Enkhuizerzand bij de Markerwaard en leidde de Houtribdijk zoveel mogelijk over de hogere zandbanken op de bodem van het IJsselmeer. De langs een liniaal getrokken lijnen, die aanvankelijk de begrenzingen van de polders in de Zuiderzee markeerden, werden geknikt en gebogen en net zolang geboetseerd tot de juiste vorm ontstond. Verschillende motieven speelden hierbij een rol. Zo was er een strenge verdeelsleutel over de uiteindelijke hoeveelheid nieuw aan te leggen landbouwgronden in de polders en de grootte van het zoetwaterreservoir van het IJsselmeer. Voor iedere strook land die werd toegevoegd aan de polder, moest elders een strook polderland teruggegeven worden aan het meer, zodat het waterreservoir niet te klein werd. Ook de vorm van de kanaaluitmondingen en de positie van bruggen en sluizen vormden ontwerpmotieven om een interessant geheel mee te maken.
De studenten maakten een choreografie waarin alle bewegingen van de verschillende dijktracés werden genoteerd. Het stripverhaal brengt per ontwerpstap het veranderende evenwicht tussen poldergronden en wateroppervlak in beeld: wat kwam erbij en wat ging eraf?
Grammatica van de dijkentaal<p>Met simpele veranderingen in de dijklijn - van kaarsrecht, naar hol en bol, van facetten met een scherpe knik naar facetten met een flauwe knik - trachtte Van Eesteren een boeiend geheel te maken. Met deze taal werd gedurende enkele decennia gestoeid en geëxperimenteerd tot het ontwerp in alle finesses klopte. De uitgestrekte ruimte van het waterlandschap werd in contrast gebracht met gedifferentieerde kustlijnen, kapen en baaien van verschillende groottes. In plaats van rechte dijken kregen het IJsselmeer en Lelystad grillige kustlijnen zodat een asymmetrisch landschap ontstond waarin ‘de esthetiek van het bijna niets’ tot wasdom komt, aldus Palmboom. Hij benadrukt dat het doorgronden van deze dijkentaal met haar eenvoudige maar doeltreffende grammatica niet alleen uiterst leerzaam is, maar ook zeer noodzakelijk. Dit blijkt volgens hem bijvoorbeeld uit de recent voorgestelde plannen voor de Markerwadden, waar met twee lichtgebogen lijnen een betreurend saaie en gelijkmatige kustlijn is voorgesteld.</p>Video fragment lezing Frits Palmboom
De melodie van de weg
Waar Frits Palmboom zijn onderzoek puur richt op het tracé van de Houtribdijk, analyseerde Paul Broekhuisen, de Houtribdijk als onderdeel van de grotere compositie van het IJsselmeer. Vanaf het eind van de 19e eeuw zijn verschillende plannen voor de inpoldering van de Zuiderzee door ingenieurs als W.F. Leemans en C. Lely vervaardigd. Van Eesteren integreerde de landschappelijke condities steeds meer in de aanvankelijk puur technisch ontworpen polders. De ontwikkeling van de rechte dijk naar de gebogen dijk die het landschap volgt, is in het IJsselmeergebied afleesbaar. De Wieringermeer en de Afsluitdijk hebben de meeste rechte dijken, de Noordoostpolder heeft geknikte dijken, terwijl de kustlijn van Oostelijk Flevoland gefacetteerde dijken en de Houtribdijk zelfs bochten kent. Opvallend is verder dat men bij de naoorlogse (ongerealiseerde) plannen voor de Markerwaard overwoog om het reliëf van de zeebodem van het IJsselmeer zichtbaar te maken in een geaccidenteerde polder.
Ook de wegen over de dijken verschillen wezenlijk van elkaar. Zo is de weg over de vooroorlogse Afsluitdijk kaarsrecht terwijl de, in de jaren zeventig aangelegde, Houtribdijkweg bochten kent en hogere en lagere delen. De weg swingt als het ware over en langs de dijk. De automobilist krijgt afwisselende uitzichten op het weidse water van het IJsselmeer, op het Markermeer, op het oude land en op het nieuwe land voorgeschoteld. De route is geïnspireerd op de parkways zoals die in de jaren 1930 in de Verenigde Staten en Duitsland tot stand kwamen. De weggebruiker ervaart op dit type wegen het landschap als een filmische ervaring. In de periode 1960-1970 kreeg de parkway een nieuwe impuls door studies van Kevin Lynch (A view from the road, 1958) en Klaas Huizinga (De vorm van de weg, 1971) die het nieuwe vak waarnemingspsychologie koppelden aan wegontwerp en landschapsarchitectuur. Zij introduceerden daarbij een nieuwe, zeer abstracte notatie voor wegontwerp die vergelijkbaar is met muziekschrift.